ELCHE. Elche is een stad die zich kan bogen op twee zaken die door de UNESCO tot Werelderfgoed werden verklaard. Enerzijds het middeleeuwse mysteriespel ‘Misteri d’Elx’ en anderzijds het grootste palmbos van Europa. Maar dat palmbos, ook een van de grote toeristische trekpleisters dankzij de ‘Huerto del Cura’, vergt veel onderhoud en hier heeft het gemeentebestuur een probleem.
Die palmen moeten, om er mooi te blijven uitzien, regelmatig gesnoeid worden door vakmannen, de
‘palmereros’. Het is een beroep dat echter met uitsterven bedreigd wordt en men vindt geen arbeiders genoeg om die 160.000 palmen te onderhouden en te snoeien. Het is het tweede probleem dat zich in korte tijd voordoet.
Enkele jaren geleden bedreigde de rode palmkever de palmen. De rode palmkever staat bekend als een zeer schadelijke soort omdat de larven het hout van palmbomen aantasten. De kever kan moeilijk bestreden worden omdat de larven in de stam van de palm gangen uitvreten. De rode palmkeverplaag is een aantal jaren geleden naar Spanje gekomen tijdens de grote vraag en gering aanbod van palmbomen. In 2006 werd de kever voor het eerst waargenomen aan de Costa Blanca. Enkele jaren later waren er al tienduizenden besmette bomen. Uiteraard werd in Elche de alarmklok geluid en is dit gevaar ondertussen door doeltreffende behandelingen afgewend.
Maar het snoeien gebeurt nog altijd door specialisten, echte ‘palmklimmers’. Elche heeft twaalf van deze vakmensen in dienst, maar dat is te weinig en er zijn tussen de 70.000 en 80.000 exemplaren van het Werelderfgoed die al vijf jaar op behandeling wachten.
De gemeente heeft daarom besloten om extra krachten aan te werven en heeft beroep gedaan op het gespecialiseerde bedrijf Martín y Paco Carbonell SL om hen uit de nood te helpen. Het departement van Parken en Tuinen van Elche heeft een begroting uitgetrokken van 600.000 euro om de achterstand in te lopen, maar is van oordeel dat dit de moeite loont, want jaarlijks worden de palmtuinen van Elche door meer dan drie miljoen toeristen bezocht. Bron: Hallo Weekblad, met dank aan Max Ruffi